De tabel bevat de gegevens voor sterbedekkingen die voor een telescoop met een opening van ongeveer 15 cm zichtbaar zijn. De tijden gelden strikt genomen voor het midden van België, meer bepaald voor de Koninklijke Sterrenwacht in Ukkel. De coëfficiënten a en b geven aan op welke manier het tijdstip van het verschijnsel verandert met de positie van de waarnemer. Voor elke graad meer ten oosten (westen) moet je a minuten bij het tijdstip optellen (van aftrekken). Voor elke graad meer ten noorden (zuiden) moet je b minuten bij het tijdstip optellen (van aftrekken).
Object: zes cijfers = nummer van de ster in de SAO-cataloog, alle andere nummers behoren tot de ZC-cataloog; Mag.: visuele magnitude van de bedekte ster; Ver.: soort van het verschijnsel, namelijk B: begin, E: einde. CA is de ‘cusp angle’ en geeft de plaats aan de maanrand aan waar het object verdwijnt of weer tevoorschijn komt; deze hoek wordt gemeten van de dichtstbijzijnde ‘hoorn’ van de Maan, van het dichtst bij de bedekking gelegen noordelijke (N) of zuidelijke (Z) uiteinde van de terminator. Een ‘–’ duidt een bedekking aan de lichte rand aan.