De plaats aan de maanrand waar een ster bij een bedekking verdwijnt of weer te voorschijn komt, kan aangegeven worden door de positiehoek of door de Cusp Angle.
De positiehoek P van het punt A wordt geteld vanaf het noordpunt N van de maanschijf, in tegenwijzerszin. Zie de figuur. Opgelet: N is niét de noordpool van de maanbol, maar bevindt zich op de hemelmeridiaan (de grote cirkel die door beide hemelpolen gaat) die door het midden van de maanschijf loopt.
De plaats van het punt A kan ook aangegeven worden door de Cusp Angle (CA). Deze wordt gemeten vanaf het uiteinde van de terminator dat het dichtst bij het punt A is gelegen: vanaf het noordelijk uiteinde in het linker geval van de figuur, vanaf het zuidelijk uiteinde in het rechter geval. Bij overeenkomst is de Cusp Angle negatief voor punten die aan de verlichte rand liggen.