1. Magnitude of grootte van een ster (of planeet, planetoïde, enz.):
Getal dat de helderheid aanduidt. In de oudheid werden de sterren volgens hun helderheid in zes klassen verdeeld, van de helderste (eerste grootte, of magnitude 1) tot deze die nog net met het blote oog zichtbaar zijn (zesde grootte, of magnitude 6). Later werd deze helderheidschaal uitgebreid en verbeterd. Zo spreken we nu van hemellichamen van de 7de, 8ste grootte, enzovoort, terwijl de magnitude van zeer heldere objecten nul of zelfs negatief kan zijn: Wega is van magnitude 0, Venus van ongeveer magnitude -4, de Volle Maan -12, de Zon -27. Later werd het systeem verfijnd door het gebruik van tienden en honderdsten van een magnitude; zo spreekt men bijvoorbeeld van een ster van magnitude 7.42. We spreken van visuele magnitude wanneer het gaat om de met het oog waargenomen magnitude van een hemellichaam, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de fotografische magnitude (fotografische sensoren hebben hun maximale gevoeligheid op een andere golflengte dan het menselijk oog).
2. Magnitude van een verduistering
De magnitude of grootte van een zonsverduistering is de fractie van de zonnediameter die de Maan op het moment van de grootste fase bedekt, uitgedrukt in eenheden van de zonnediameter. Analoog spreek je ook bij wederzijdse bedekkingen van andere objecten in het zonnestelsel soms van magnitudes, bijvoorbeeld bij wederzijdse bedekkingen van de manen van Jupiter.
Hoe bij een maansverduistering de grootte of magnitude wordt bepaald, verduidelijkt deze afbeelding. De kernschaduw van de Aarde (grijs) is op maanafstand ongeveer 2,6 keer zo groot als de Maan. De Maan kan dus volledig induiken in deze kernschaduw.
De magnitude van een maansverduistering is: g = AC / BC
De maximale magnitude van een maansverduistering is 1,825.