Elongatie

De hoekafstand (angulaire afstand) van een hemellichaam tot de Zon. De elongatie is dus steeds begrepen tussen 0 en 180 graden. Wanneer de elongatie klein is, is het hemellichaam niet zichtbaar omdat het te dicht de de Zon aan de hemel staat.

Gaat het om een planeet, dan spreekt men van oostelijke elongatie wanneer deze planeet zich ten oosten van de Zon bevindt, van westelijke elongatie wanneer zij ten westen van de Zon staat (linker schets van de eerste figuur). Voor andere hemellichamen, bijvoorbeeld kometen, hebben de termen “oostelijk” of “westelijk” vaak weinig zin, omdat deze hemellichamen zich soms tot ver van de ecliptica kunnen verwijderen. (Men spreekt nooit van “noordelijke” of “zuidelijke” elongatie, tenzij in uitzonderlijke gevallen zoals bij de satellieten van Uranus).

De elongatie van een buitenplaneet kan alle waarden aannemen tussen 0° en 180°. Deze van een binnenplaneet is steeds kleiner dan 90°: Mercurius hoogstens 28°, Venus hoogstens 47°.

Bij een oostelijke elongatie is een planeet ’s avonds in het westen te zien. De linker schets van de eerste figuur toont dat een planeet in oostelijke elongatie “links” van de Zon staat (voor een waarnemer in het noordelijk halfrond). Als we naar het zuiden kijken, staat het oosten (aan de hemelbol) immers naar links. Wanneer enkele uren later de Zon in het westen ondergaat, bevindt de planeet P zich nog steeds “links” (ten oosten) van de Zon, en is zij dus in het westen na zonsondergang zichtbaar — zie de rechter schets van de figuur.

De grootste elongaties van een binnenplaneet zijn niet alle even gunstig voor de observatie. De zichtbaarheid van een planeet hangt immers niet alleen af van haar elongatie, maar ook van de hoek tussen de verbindingslijn Zon-planeet en de horizon.

Men zou kunnen denken dat Mercurius bij een elongatie van bijvoorbeeld 26° gemakkelijker te zien is dan wanneer haar elongatie 18° bedraagt. Dit is niet zo. In onze noordelijke streken maakt de ecliptica, en dus ook de verbindingslijn Zon-Mercurius, rond zonsondergang in het voorjaar een grotere hoek met de horizon dan in de maanden augustus tot november. Bij een elongatie van 26° in oktober zal Mercurius daarom, bij zonsondergang, lager boven de horizon staan en dus moeilijker waarneembaar zijn, dan bij een elongatie van 18° in februari. Zie de tweede figuur.

Men spreekt ook van de grootste elongaties van bijvoorbeeld de Jupitermanen of van de satellieten van Saturnus. In dat geval gaat het uiteraard om de hoekafstand tot de betrokken planeet, niet tot de Zon.